Een klein stukje geschiedenis.
In de 14de eeuw had Boekel al een eigen Sint Agatha kapel. Het hoorde kerkelijk bij Uden. In 1629 veroverde Frederik Hendrik Den Bosch. De bisschop en andere hoge geestelijken vertrokken en de kapelaans en priesters werden in Den Bosch en de Meierij, uit hun geestelijke bediening gezet. Hun plaats werd ingenomen door gereformeerde predikanten. Boekel hoorde bij het Land van Ravenstein en daar bleef men het katholieke geloof volop belijden.
Op 23 december 1634 werden door bisschop Ophovius enkele personen tot priester gewijd en er werden gelovigen gevormd. De volkomen afscheiding van de kerk van Uden en het zelfstandig worden van de parochie Boekel geschiedde in 1677. Rond 1629 bestond de behoefte aan schuurkerken voor de ingezetenen van Erp en Gemert.
Op de Aa in Boekel en later op de Mutshoek stond zo’n schuurkerk. Deze mensen en hun kinderen konden daar naar de mis en katholiek onderwijs volgen. Boekel was in die tijd een toevluchtsoord voor alle katholieken uit de omtrek.In 1963 had de gemeente Boekel in verhouding het grootste aantal priesters en religieuzen van Nederland. Dat betekende 150 religieuzen en 34 priesters op 4010 inwoners.
Geboorte, doop en kerkgang.
Een geboorte bracht natuurlijk altijd drukte mee. De baby moest nog dezelfde dag of de dag erna gedoopt worden. De moeder moest in bed blijven en de dopeling werd naar de kerk gebracht door een buurvrouw of soms een goede vriendin. Familie woonde niet altijd in de buurt en konden er niet op tijd zijn. Peetoom en peettante staan wel vermeld in de doopboeken. Het kind kreeg een doopjurk aan, dat was soms een familiestuk, en werd onder een doopkleed naar de kerk gebracht. De vader ging daarna het kind aangeven bij de gemeenteambtenaar en nam daarop een borrel. Het zogenaamde “voetjes wassen”.
Na drie à vier weken moest de moeder een afspraak maken met de pastoor voor de kerkgang. Tot die tijd mocht ze niet in de kerk komen en ook niet naar de winkel. Je mocht ook niet op familiebezoek. Ge kwaomt de deur niet uit. Soms was het met drie of vier vrouwen tegelijk. Je moest te voet naar de kerk, meestal na de vroege mis en achter in de kerk wachten tot de pastoor je kwam halen, dan kreeg je een kaars en moest zijn stola vasthouden en zo ging het naar het Maria-altaar. De pastoor legden zijn handen op je hoofd, bad en zegende je met wijwater. Daarna moest je iets in de schaal doen. ‘t was net of ’t skaand was, of ge iets gedaon had’. Het moest, het werd voorgeschreven”. “Ge moest ook offeren, ons vader was misdienaar en ooit was er een vrouw die had er meer uitgehaald dan er in gedaan”.
Gebruiken bij een overlijden en begrafenis.
Was er iemand bediend dan werd dit aangezegd en werd er drie avonden bij een van de buren het Rozenhoedje gebeden voor de zieke.
“Was ie overleden dan werd drie avonden het Rozenhoedje in het sterfhuis gebeden. Iemand uit de buurt ging ’t aanzeggen ook bij de familie al woonde die in Uden. Dan moest de tafel opgehaald worden”. “Wij woonden op de Burgt en dat was nogal een grote buurt en we kwamen op de Zijp bij elkaar. Dezelfde persoon bad altijd voor, maar toen die er eens een keer niet was vroegen ze het aan tante Bet, maar die deed het niet want ze kende de ‘kàplui (de geheimen) niet”.
Priesterwijding.
Bij een priesterwijding was het groot feest.
Allereerst moest het huis van de neomist en de buurt versierd worden met papieren bloemen, geel met witte vlaggen in de kerk en de hele buurt stak ook de vlag uit. De onderwijzer werd gevraagd en leerde de kinderen uit de buurt een liedje. De neomist ging met de familie in processie naar de kerk, vooraf gegaan door bruidjes in witte jurkjes. Jonge vrouwen met palmtakken en het hele verenigingsleven liepen in de stoet mee: de rijvereniging, padvinders, jonge boerenstand en ook sportverenigingen.
“Soms was het drie dagen feest. Dat gebeurde als het zomer was thuis op de stal. De buurt werd uitgenodigd voor de koffietafel en de familie kwam op het eten. Na de middag bracht de harmonie een serenade”.
De verschillende processies.
Tijdens de Sacramentsprocessies stonden er 5 grote erebogen in Boekel. Een bij Sjaak van de Broek, een bij Sjef Rijken, een bij Toon van de Akker, een bij Jan Schuts en een speciale “mosboog” in de Kreugestraat voor het huis van Driekus Timmer. “Deze Driekus Timmer was kerkmeester en hij hield de torenklok bij. Hij kreeg na 50 jaar trouwe dienst de pauselijke onderscheiding “Pro Ecclesia et Pontifice” en dat betekent “Voor Kerk en Paus”. Pastoor de Raad, pastoor sinds 1915 en overleden in 1953, placht wel te zeggen dat de klok goed op tijd liep, als Driekus er maar afbleef”.
Links en rechts van de bogen werden grote plantenbakken opgesteld; die waren van de kerk en werden vol bloemen gezet. Het rustaltaar stond tegen het oude molenaarshuis van Verbeek en later op de kiosk. Na de Sacramentsprocessie was het meidenmarkt. Dan speelde de harmonie op de kiosk en wandelden de jongelui door de straat. De processie voor de Vruchten der Aarde werd gehouden op 12, 13 en 14 mei, de z.g. ijsheiligen. Na de mis van 8 uur mis trok de processie al biddend en zingend drie dagen naar drie verschillende kanten van het dorp. “Een dag gingen ze naar het Kruis en draaiden daar dan om. Dat was ter hoogte van nu de Burgemeester Schafratstraat en d’r stonden 2 veldwachters, om het verkeer te regelen maar er was nergens verkeer te zien.
Een andere route was ook de Kerkstraat, Irenestraat en Buskensstraat. De derde route ging door de Burgtstraat, via de Beatrixlaan en Julianastraat”. Vanaf 1917 ging er een processie naar Handel. Bij ernstige ziekten ging men ook wel over de “Keskesdijk” bidden. Verder was er de processie naar Haekendover, naar Banneux en de voetprocessie naar Kevelaer.
De kerken van Boekel en Venhorst.
De foto’s van de kerk van Venhorst en de nieuwe kerk van Boekel roepen veel herinneringen op. “Ik heb mijn communie nog gedaan in de oude kerk, die was erg slecht gebouwd. Die kostte ook maar f. 13.000,00. Op 8 juni 1925 werd de nieuwe, huidige, kerk ingewijd. Het priesterkoor was ingelegd met mozaïek, een mooi hoofdaltaar en twee zijaltaren sierden de kerk. De marmeren communiebanken en de preekstoel waren ter gelegenheid van een jubileum van pastoor de Raad door de parochianen geschonken. In 1933 schonk Gradje van der Velden, die kerkmeester en wethouder was, f, 1000,- aan de kerk. Aan deze schenking was de voorwaarde verbonden dat er 50 jaar voor hem en zijn zussen H. Missen gelezen zouden worden. Van dat geld werd door een vader met zijn twee zonen in twee maanden tijd een schildering aangebracht op de abcis. In 1965, onder pastoor van Bakel, werd al het oude kapot geslagen en de schildering onder witte verf verborgen. De oude doopvont stond lang in de pastorietuin. Gelukkig zijn later een aantal zaken weer in ere hersteld. Op een foto is te zien hoe mooi de oude schildering van de abcis tevoorschijn is gehaald door het harde werken van een aantal vrijwilligers; ook de oude doopvont heeft weer een plaats gekregen in de doopkapel.
Eens per jaar werden de banken aan de hoogste bieder verpacht. Dat kon wel eens uit de hand lopen, blijkt uit het volgende verhaal: “Het moet in 1931 of 1932 gebeurd zijn. Mijn opa Gardje Peters getrouwd met Siena van den Broek, woonde toen ter tijd aan de Zijp in Boekel (later in de Schafratstraat) en deed ook mee met het pachten van een bank in de kerk; ze bood tegen Hein Aldenhuijsen (eigenaar van bakkerij en winkel).
Mijn opa was maar een klein boertje die in de jaren twintig nog voer met een koe als trekdier. De prijs van het pachten was opgelopen naar 100 gulden geboden door Hein Aldenhuijsen. Een zeer hoog bedrag. Maar het ging om een plaats in de voorste bank. Mijn opa wou Hein Aldenhuijsen opjagen en bood 101 gulden, Hein zei: ‘Gradje, ge zult ze hebben’. Dit viel zeer slecht bij de vrouw van Gradje toen hij thuis kwam. Ze hadden het niet breed met 13 kinderen ( 2 zijn er jong overleden) waar van de jongste 9 jaar was. Mijn oma schaamde zich om van de bijna achterste bank in de voorste bank te moeten zitten. Als mijn opa zondags naar de hoogmis ging riepen de mensen waar hij altijd mee achter in de kerk stond: ‘Gradje 101’, maar mijn opa moest naar de voorste bank. Het jaar daarop bood mijn opa niet meer!” Achter in de kerk waren de armenbanken. Bij overlijden van rijke mensen was er mis met broodbedeling. Dit stond erbij in het Klokske (St. Jansklokken).
In 1934 werd de St. Jozefkerk in Venhorst ingewijd door Mgr. Diepen samen met de pastoor en drie kapelaans. Pastoor de Raad schonk drie houten beelden uit de oude Waterstaatkerk. Deze stonden al enige tijd in de tuin van de pastorie, want de pastoor wilde ze niet in de kerk. De beelden zijn rond 1775 gemaakt door Petrus Verhoeven. Links en rechts van de ingang van de kerk staan de H.Lucia en H.Antonius. Boven de deur het beeld van St. Ambrosius. Opvallend zijn de korte beentjes van Ambrosius, het lijkt of het beeld speciaal gemaakt is voor de boog boven de deur, maar dat kan niet. Het zal wel eeuwig een vraag blijven hoe hij aan zijn korte beentjes komt.
Gesprek met Mgr. Van Velthoven.
Als vervolg op ons gesprek met de heemkundige groep van verzorgingshuis St. Petrus gingen wij op bezoek bij Mgr. Van Velthoven in Venhorst. Na een hartelijke ontvangst met koffie en peperkoek vroegen wij hem naar de achtergronden van kerkelijke gebruiken in vroegere tijden en zijn ervaringen daarmee.Het werd een bijzonder informatief gesprek met vele schrijnende maar ook mooie verhalen.
Doop en kerkgang.
De doop moest op de dag van de geboorte of de dag erna gebeuren. Theorie hierachter was: elk kind komt op de wereld behept met een grote zonde, de erfzonde, op zijn onschuldig zieltje. Dit was verschrikkelijk en moest zo snel mogelijk afgewassen worden.
Buurvrouwen vriendin of peettante namen deze taak op zich. Vader ging ook mee, maar bleef vaak steken in het café, dat meestal tegenover de kerk lag. De gebeden waren in die tijd altijd in het Latijn en voor bijna niemand te begrijpen. Het kindje werd gedoopt, het kreeg ook zout op de tong, een symbolisch gebaar: het kind behoeden voor bederf. Soms ‘kwekte’ het kind zo hard dat het Latijn niet te horen was tot het zout op de tong kreeg, dan begon het te ‘smekken’ en werd vanzelf stil.
Eens gebeurde het dat vader met peettante, buurvrouwen en kind naar de kerk ging voor de doop. De vader verdween in café ‘De Kreeft’ en de dames werden naar de kerk gestuurd. Het was koud, de gebeden waren in het Latijn en van de doopkaars werd je ook niet warm, want die bleef maar even aan. Die moest nog vaker dienst doen. Na de doop gingen ook de dames naar het café en vertelden ‘wa de pastoor dee war skón’. Ze namen een borreltje tegen de kou en na 3 à 4 borreltjes, ‘Kreeftenwater’, gingen ze zingend naar huis en vertelden de kraamvrouw hoe mooi het allemaal geweest was. Toen de moeder informeerde hoe het met het kiendje ging, was de schrik groot: ’t kiendje, dat stoat nog op het biljart.
Bij een vroeggeboorte of als ’t kiendje dood geboren was en niet gedoopt, mocht het niet op ’t kerkhof begraven worden, want dat was gewijde grond, een waanzinnige regel. Maar de kerk bestond toen vooral uit regels en voorschriften. ’t Was een drama. Om het toch zo dicht mogelijk bij de gewijde grond te leggen kwam ’t aan de buitenrand van het kerkhof te liggen en kreeg geen monumentje, een onmogelijk regel. Vooral voor de moeder was het verschrikkelijk. ’t Was toch hun kiendje en werd zomaar ergens neer gelegd. Na de Mis gaan in Venhorst gelukkig nog steeds veel mensen naar het kerkhof om even dicht bij hun familie te zijn. Het kerkhof was meestal alleen op zaterdag en zondag na de mis open. Met Allerzielen was het ook open. Later is het kerkhof over gegaan naar de gemeente en is nu ieder dag open”.
De kerkgang was zeer vernederend voor de vrouw” zegt pastoor v. Velthoven. Hij heeft dit nog dikwijls gedaan als kapelaan. “Dat vernederende heb ik zelf gevoeld. De moeder moest een afspraak maken op de pastorie. Zij stond achter in de kerk, zij moest eerst zuiver worden, voordat ze de kerk in mocht. De dienstdoende priester, meestal de kapelaan sprak een gebedje uit, natuurlijk ook weer in het Latijn en nodigde de vrouw uit naar voren te komen. Zij moest de slip van zijn stola vasthouden en zo, letterlijk, aan de “leiband” ging de moeder naar voren. Daar werd ook weer een gebedje gezegd en een kaars opgestoken bij Maria. Die kaars moest betaald worden. Dit gebruik stamt af van een oude Joodse regel. Vrouwen zijn nadat zij een kind gebaard hebben onrein. Bij de geboorte van een jongen was ’t 40 dagen en bij meidjes, die stelden al helemaal niks voor, dan was het 80 dagen. De gebedjes weet ik niet meer, maar het was heel duidelijk de zuivering van de vrouw.
Ook Maria Lichtmis heeft te maken met deze Joodse traditie, want 40 dagen na Kerstmis maakte Maria de tempelgang om haar kind op te dragen aan God en vrij te kopen. Rijke mensen schonken dan een lammetje en arme mensen twee duifjes. Maria en Jozef schonken twee duifjes”. Soms kwam de pastoor op huisbezoek, het ging niet om te vragen of er een kiendje kwam, dat heb ik van geen collega ooit gehoord, maar om te controleren of er geen gebruik gemaakt werd van ongeoorloofde voorbehoedsmiddelen, het ging niet zozeer om het kiendjes maken, maar je moest het huwelijk beleven zoals de kerk het voorschreef. Er was een strenge huwelijkswetgeving en onkuisheid was verboden. Men moest kuis leven, zeker vóór het huwelijk”.
Biechten en trouwen.
Op school werd natuurlijk de 1ste H. Communie voorbereid door de meester en omdat het de eerste biecht was vertelde die wat je moest biechten. De hele klas vertelde hetzelfde: gelachen en gepraat in de kerk, snoepje weg gejat van de tafel en aan de paardenstaart van mijn zusje getrokken. Toen Jantje het zelfde rijtje opdreunde zei de pastoor: ‘hoe kan de gij jouw zusje aan de paardenstaart getrokken hebben, ge hed toch geen zusje?’ Nee’, zei Jantje, ‘ heb ik ook nie, hi de mister gedaan.’ De kinderen dachten dat ze de zonden van de meester moesten biechten. Het gebeurde ook dat de koster met emmer en dweil de biechtstoel in moest want sommige kinderen deden ’t in hun broek van schrik. Voor Pasen moest er uren en uren biecht gehoord worden.
Trouwen dan moest ook alles helemaal kuis. Om het huwelijk in de beste conditie te ontvangen ging het bruidspaar dikwijls de avond voor het huwelijk te biechten en kreeg voorlichting. De zwaarste zonde was zondigen tegen de kuisheid. Je mocht roddelen over de buren, dat was allemaal niet zo erg, als je maar kuis leefde. In de kamer bij de familie mocht je een beetje vrijen, er werd dan wat gefriemeld en gefroemeld. Dat gebeurde in het openbaar. Wat ze deden als ze niet thuis waren wist niemand. De pastoor moest de voorlichting geven en was daar verlegen mee”. De voorlichting bestond meestal uit de bruidegom vertellen dat hij de natuur moest volgen en de bruid dat ze maar alles moest doen wat de bruidegom wilde. Vaak wist het bruidspaar nauwelijks wat het allemaal betekende.
Dood en begraven.
Het Bedienen da gebeurde natuurlijk toch wel meer op het leste moment. Nu is bedienen het sacrament der zieken, maar toen praatten ze over bedienen als het laatste sacrament. Als de dokter zei het zal met vader of moeder toch wel aflopen, werd de pastoor gewaarschuwd en ook dan werd in het Latijn gebeden en werden de handen en voeten gezalfd met olie. Als ze op tijd konden zijn waren de kinderen erbij en de buren van links en rechts. Dat was goed nabuurschap. De buren kwamen samen om de Rozenkrans te bidden en er werd gewaakt. Het bedienen werd ook wel ‘dood bidden’ genoemd” Op een morgen vroeg de pastoor in de school hoeveel sacramenten er waren. Jantje stak zijn vinger op en zei: ‘geen een meer, want onze buurvrouw heeft gisteren de leste gehad”.
In Raamsdonkveer waar Kapelaan van Velthoven gewerkt heeft waren 2 kapelaans en om de beurt hadden zij ‘de week’. Dan mocht je kiendjes dopen en de doden begraven, behalve als het een gegoede burger was want dan deed de pastoor het zelf. Dan was het een begrafenis met 20 pond was, een begrafenis met 40 pond was of een begrafenis met 50 pond was. Dat wil zeggen dan stonden er heel veel kaarsen en was het priesterkoor behangen met veel zwarte lappen. Hoe meer kaarsen en hoe meer lappen hoe duurder de begrafenis. De pastoor beurde daar meer geld voor. Dat was een gebruik toen. In de kerk ligt een gestorvene met de voeten naar de kerk. Een overleden pastoor lag altijd met zijn gezicht naar de mensen.
Leven in de pastorie.
“De pastoor woonde met meerdere kapelaans in de pastorie. De pastoor van Raamsdonkveer was verschrikkelijk aardig en de kapelaans kwamen elke avond een glas wijn drinken om de dag te beëindigen.
Op zaterdag werden ze uitbetaald. De pastoor had hart voor zijn kapelaans. Ze moesten voor elkaar ook een stukje gezelligheid maken. Met bijzondere dagen zoals een verjaardag of Kerstmis waren ook de twee huishoudsters erbij om een glas wijn te drinken. Maar niet iedere avond want dat was maar personeel, maar vrouwvolk. De huishoudster (pastoorsmeid) zorgde soms met een daghitje voor de geestelijken. De pastoorsmeid maakte de deur open als er gebeld werd en had een mooie schort aan, zij had nogal veel te zeggen. Marie van Laarhoven (uit de tijd van pastoor Thomassen) had de broek aan en gaf zelfs toestemming om op zondag te hooien of het hooi binnen te halen, terwijl de pastoor siësta hield. Het daghitje was voor het poetswerk en droeg een grijze schort”.
De Krans.
Pastoors zochten elkaar op, dat was de Krans. Soms was er algemene ‘Krans’ met ook de kapelaans erbij maar iedere week was het ‘Pastoors krans’ met de pastoors uit de buurt. De krans was vroeger erg heilig, die moest doorgaan, pastoors zochten gezelligheid bij elkaar, ze hadden geen gezin. Het ging van de ene pastorie naar de andere. Wie is volgende week aan de beurt, ja en die moest natuurlijk zorgen voor wijn en dikke sigaren en eventueel een hapje erbij. Als die pastoors meerdere flessen wijn hadden leeggedronken en ’t allemaal niet meer zo precies goed wisten, kwam de koetsier uit het dorp, omdat er toen geen auto’s waren en geen openbaar vervoer. De pastoor van Raamsdonkveer zette ze allemaal op een rij en zei tegen de koetsier ‘de 1-ste moette afleveren in Raamsdonk, de 2de in Waspik, de 3de in Hank, de 4de in Dussen en zo voort’, Jan knikte braaf ja en reed an. Na tien minuten was Jan al weer terug en zei de pastoor: ‘da ken toch niet Jan, da ge ze nou al allemaal afgeleverd het’. ‘Nee’ zei Jan ‘maar ik ree door ene kuil en het hele zaakje husselde door elkaar. Zet ze nog eens op de goeie volgorde’ .
De kerk en gebruiken.
De kerk van Venhorst is gebouwd als noodkerk. Een noodkerk is van hout, in Venhorst is de kerk van steen.
Hoe dat komt is de pastoor niet bekend. De oude noodkerken zijn allemaal afgebroken, behalve in Venhorst. Er is wel een stuk aangebouwd. Uit oude brieven blijkt, dat het in de bedoeling lag een nieuwe kerk te bouwen en de oude te gebruiken als parochiehuis, maar er was geen geld. De officiële kerk zou voor het kerkhof, aan het Kerkhofpad komen, maar dat is nu vol gebouwd. Pastoor van Velthoven heeft al eens voorgesteld aan het kerkbestuur om de bisschop te verzoeken deze monumentale kerk, de titel te geven van noodbasiliek St. Jozef.
Zuivelgeld, heeft te maken met de vastentijd. De vasten werd keurig gehouden, vroeger was het nog strenger en mocht er geen boter en melk gebruikt worden, wie het wel mocht gebruiken moest zuivelgeld betalen. In een vastenbrief van de bisschoppen, werden havenarbeiders, mijnwerkers en ook vrouwen die in verwachting waren vrijgesteld.
Bisschoppelijke brieven moesten in de kerk worden voor gelezen. In de oorlog was dat fijn. Kardinaal Jong durfde in te gaan tegen de Duitsers. De Duitsers hadden ontzag voor uniformen”. De St. Pieterspenning was voor het in stand houden van het Vaticaan en het betalen van alle onkosten. Het waren maar een paar centen, maar toch! Verpachten van de banken ging bij opbod. Dat gebeurde in de kerk.
De pastoor heeft het nooit meegemaakt. Wel dat vrouwen links en de mannen rechts in de kerk zaten. Voor de achterste banken, de armenbanken hoefde niet betaald te worden. De scapulier medaille werd soms met de doop, maar ook bij de eerste communie opgespeld. Dan werden ze bij het lof gewijd en opgespeld of de week erna; dat kostte 5 centen. De gedachte daar achter is waarschijnlijk afkomstig van de Karmelieten. Op de berg Carmel zou Maria lapkes gegeven hebben aan de H. Dominicus. Die lapkes werden op de huid gedragen en waren onhygiënisch en mochten vervangen worden door een medaille.
De vragen zijn gesteld, de koffie is op en we nemen onder heel, veel dank, afscheid van Pastoor van Velthoven.
Door: Lidwien Verstraaten ,Piet Kessels, Jan Manders, Gerard Trienekens, Bart vd.Ven en Ton Vogels .