door Jef Verhoeven en Joop van Lankvelt
In Boekel hielden ze van schieten. In de afgelopen anderhalve eeuw zijn er legio schietverenigingen geweest. Ze schoten met handbogen, kruisbogen en geweren. Vooral in de tweede helft van de 19e eeuw was het een van de favoriete vrijetijdsbestedingen. Ieder zichzelf respecterend café, en daarvan waren er nog al wat in Boekel, herbergde wel een schietclub. Het was een aardige inkomstenbron. Vooral bij de teer-avonden vloeiden bier en brandewijn rijkelijk en in de wintermaanden werd doorgaans ook nog de varkensstapel uitgedund. Ook het geweer-schieten kwam sterk op, deels met de komst van de makkelijker te hanteren achterlader-geweren en deels ook door de stimulatie van overheidswege. Men geloofde in de volksweer-baarheid als deel van de landsverdediging. Dit was in diverse wetten vastgelegd.
Net na de vorige eeuwwisseling, in 1901, werd in Boekel een schietvereniging opgericht die de naam ‘Je Maintiendrai’ (Nederlands: Ik zal handhaven) kreeg; de wapenspreuk van het huis van Oranje-Nassau, en ook de wapenspreuk van Nederland sinds 1815. Altijd praktisch om de goede intenties te benadrukken. Ze kreeg al meteen een koninklijke erkenning. Om een en ander letterlijk in goede banen te leiden moest er ook een schietbaan komen.
Schietbanen moesten aan precieze regels en afmetingen voldoen. Enerzijds vanwege de veiligheid. Anderzijds opdat er een gelijk krachtenveld was bij wedstrijden en bij de beoordeling van de geleverde prestaties. Voorzitter Van der Zanden en secretaris Antoon Broek dienden in juni 1902 een gedetailleerde aanvraag in, gefiatteerd door burgemeester Bouwens en gemeentesecretaris Habraken. In een vloek en een zucht was het goedgekeurd. Op 10 juni lag de aanvraag op het gemeentehuis en op 11 juni volgde de formele aankondiging en de mogelijkheid tot bezwaar; de wettelijke term voor zo’n terinzagelegging of openbare raadpleging was ‘de commodo et incommodo’ (gelegen of ongelegen). Niemand had bezwaar. Op 19 juni werd de aanvraag met tekening ingeschreven te Veghel en in orde bevonden.
Op 2 juli volgde de formele goedkeuring van de diverse instanties, waaronder het leger, onder voorwaarde dat de baan er binnen zes maanden zou liggen. Het land moest ten slotte verdedigd kunnen worden.
In de aanvraag werd alles precies omschreven. De baan kwam te liggen op het stukje land aan de voet van de Bosberg, kadastraal geregistreerd als H605 op naam van Johan Althuizen die het kosteloos ter beschikking stelde. Omdat de gewenste afmeting van 100 meter lengte hierop niet mogelijk was, stelde ook de gemeente met plezier een deel van het achterliggende perceel H995 beschikbaar. Zie fig. 1.
Johan Althuizen
Met Johan Althuizen, bijgenaamd Saai, is een van de drijvende krachten achter de schietbaan genoemd. Niet alleen was hij zelf een goede schutter, hij komt tenminste vaak in de uitslagenlijsten voor, hij moet de potentie van de ligging gezien hebben. Net voor de aanvraag voor de schietbaan de deur uitging had hij de grond gekocht. Althuizen, hoofdberoep timmerman en nevenberoep herbergier, voorheen ook nog bakker en later nog veldwachter, rijtuigverhuurder en aannemer, dreef aanvankelijk een café bij de molen op het Leurke (nu Gemertseweg 8). Daar organiseerde hij al schietwedstrijden. Ook in het beginjaar van ‘Je Main-tiendrai’, toen ze nog geen eigen schietbaan hadden. In 1902 kocht hij dus een lapje grond van Willem Pittens met wat hei en dennenbos bij de verder toen nog totaal verlaten Bosberg. Daar waren net twee decennia eerder een paar obstakels weggegraven en de klinkerweg naar Gemert aangelegd. Voorheen liep er een zandpad met een flink hoogteverschil, wat een grote hindernis was voor paard-en-wagens. Die moesten toen richting centrum nog een omweg maken door de Vogelenzang of over de Zandhoek.
De grond was slecht en alleen geschikt voor brandhout. Een groot gedeelte was nog in handen van de gemeente. Huizen stonden er wijd en zijd niet.
Johannes Althuizen was een zoon van de uit Bakel afkomstige Louis (Ludovicus) Althuizen, de veldwachter van Boekel. De grootvader van Louis was ook al veldwachter en zoon Johannes zou het dus ook nog worden. Het zat bij de Althuizens, van oorsprong Althaus en van Zwitserse origine, kennelijk in de familie.
Louis bouwde een boerderijtje op de tegenwoordige Zijp 8, ongeveer het verst afgelegen huis in het toenmalige Boekel, niet direct logisch voor een veldwachter. Toen de gemeente meende hierover iets te moeten opmerken, kregen ze te horen dat hij van zijn ‘tractement’ in de Kerkstraat geen vrouw en kinderen kon onderhouden, maar op de hei wel, waar ze in tegenstelling tot in de Kerkstraat, genoeg werk hadden. Johannes werd daar in 1863 geboren. Zoon van een veldwachter of niet, hij kwam ook nog in de gevangenis terecht. Voor geweldpleging, een meer algemene term voor een kloppartij. Hij moest zeven dagen zitten. Kennelijk weigerde hij zijn handtekening in het gevangenisregister te zetten. Dit leverde hem de aantekening ‘kan niet schrijven’, i.c. analfabeet, op. Gezien zijn latere levensloop ondenkbaar. Hij zette tenminste enkele jaren later keurig zijn handtekening onder zijn trouwakte.
Hij was dus een ondernemend man, van vele markten thuis. Hij ging door het leven met de bijnaam ‘Saai’. De herkomst daarvan heb ik niet kunnen achterhalen, misschien geërfd zoals zijn kinderen na hem.
Herberg Berg en Dal
De locatie op de Bosberg was ideaal voor een schietbaan. En een schietbaan was ideaal voor een café. De baan was nauwelijks in gebruik of Althuizen bouwde er in 1904 een huis met café en een timmerwerkplaats. Het werd het club-lokaal van diverse verenigingen waaronder uiteraard de schietvereniging, maar ook de fietsclub huisde er. Het kreeg de toepasselijke naam ‘Herberg Berg en Dal’. Zie fig. 2. Het adres werd na een huisnummerherziening Kerstraat B1 (nu Bergstraat 34-36). Het werd een ‘hotspot’ in Boekel. Saai geloofde in leven in de brouwerij. Hij organiseerde ook winterse toneel- en entertainmentavonden en biljartwedstrijden. Zelfs dansavonden. De toenmalige clerus in Boekel was minder bemoeizuchtig en scherpslijperig dan een tiental jaren later. Ook onder geestelijken waren er verschillen.
Veldwachter
In 1914 werd Saai benoemd tot buitengewoon veldwachter. Buitengewoon was synoniem voor onbezoldigd. De functie hield in dat hij desgewenst de gemeenteveldwachter assisteerde of zelfstandig als wetshandhaver optrad met alle bevoegdheden van dien. Zoals gezegd, de functie was zonder vaste betaling, wel werd er jaarlijks een gratificatie uitgekeerd. Over de hoogte daarvan werd soms nog stevig vergaderd. De uitrusting was gratis, inclusief een sabel. In het aanstellingscontract was de voorwaarde, dat hij geen bijverdiensten of anderszins mocht hebben, weggestreept. Zelfs vrijwilligers moesten ergens van leven.
De schietbaan en zijn gebruikers
De schietbaan was een afgevlakte uitgegraven baan van 2 meter breed en 100 meter lang, aan de zijkanten beschut door de terreinverhogingen, groots aangeduid als gebergte. Zie fig. 4. Aan het einde was een kuil waarin de aanwijzer (aflezer) zat. Die was ook verantwoordelijk voor het vervangen van de schijf nadat een schutter zijn voorgeschreven aantal schoten, doorgaans drie, afgevuurd had. Achter de schijf was de kogelvanger; een zandberg waar alle kogels, mits enigszins gericht, terecht kwamen en anders was er nog de Bosberg. Tijdens het schieten moest er op minstens 15 meter hoogte op de kogelvanger een rode vlag hangen. Verder waren er nog enkele bogen, en soms een schietstand voor als er volgens de normen van het leger, staand, liggend en knielend, geschoten werd. Praktisch of niet, in het leger deden ze dat al honderden jaren zo.
Figuur 4 is een afbeelding van de originele tekening van de schietbaan bij de aanvraag uit 1902. In de aanvraag werd nog vermeld dat de baan ingericht was voor Mannlicher M95- en Beaumont M71-geweren en karabijnen; toen de standaardwapens van het Nederlandse leger. Die werden ook van regeringswege ter beschikking gesteld.
Bij wedstrijden werd doorgaans met floberts geschoten. Floberts (een typeaanduiding, geen merk) waren een wijdverbreid licht type wapens, ontwikkeld voor sportschieten. In Boekel beschouwden ze doorgaans ook stropen, of het overtreden van de jachtwet zoals het formeel heette, als sportschieten.
‘Je Maintiendrai’ droeg het predicaat ‘weer-baarheidsvereniging’, een semi militaire status. Zo waren ze ook georganiseerd. Nieuwe leden heetten rekruten. Na het afschieten, doorgaans een wedstrijd waar ook nog prijzen te winnen vielen, werden ze pas volwaardig lid. Als vereniging organiseerde ‘Je Maintiendrai’ veel schietwedstrijden, het merendeel onderlinge, en nam aan alle wedstrijden in de regio deel. Na een aantal jaren verdween de vereniging uit beeld, vermoedelijk omdat het nieuwe er wat af was en het enthousiasme taande. Het einde kwam eigenlijk toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog begon. Toen mobiliseerde ook Nederland, en 200.000 mannen werden opgeroepen,
waaronder vele leden van schutterijen en weerbaarheidskorpsen. Ze bleven vier jaar onder de wapenen. Behalve in militair verband werd er niet meer geschoten, de munitievoorziening ging alleen naar het leger en de politie.
Veel andere zaken kwamen ook op de bon. Er viel niet meer te schieten en te teren.
Vereniging De Boekelsche Burgerwacht
Na de Eerste Wereldoorlog waren er alom in Europa woelingen, rellen en soms gewapende opstanden. Vrijwel overal in Nederland werden, door de overheid gestimuleerd, burgerwachten en weerbaarheidsgroepen opgericht. Zo ook in Boekel. Op 11 juni 1919 werd de BOEKELSCHE BURGERWACHT opgericht. Met hoofdletters. Voorzitter was Klinkenberg, de directeur van de melkfabriek.
Volgens krantenberichten uit die tijd was het enthousiasme groot; 250 man meldden zich aan en er werden 100 geweren beschikbaar gesteld. Tot (militair) hoofd met de rang Hopman werd gemeenteontvanger Van Maren benoemd.
Toen later overal de relatieve rust weer terug keerde, ebde ook de belangstelling weer weg.
Om zijn taak te kunnen vervullen had de burgerwacht geld nodig. Van de provincie en het rijk viel al bijna niets meer te verwachten. Dus bleef de gemeente over. De omliggende gemeenten stelden veel (meer) geld beschikbaar voor de burgerwacht, liet het bestuur fijntjes aan het gemeentebestuur weten. In Boekel nam het enthousiasme af als er voor oefeningen geen vergoeding uitgekeerd werd, etc. Enfin, ze vroegen een onbepaald krediet om de leden bij oefening “per uur 25 cents vergoeding te kunnen geven”. Anders kwamen ze niet.
Het jaar daarop klopte de ‘Vereniging De Boekelsche Burgerwacht’ opnieuw bij de gemeente aan voor subsidiëring. “Daar thans voor het voortbestaan der burgerwacht nog dezelfde motieven gelden als destijds voor hare oprichting, die wij toch allen ten zeerste hebben toegejuigd, ja zelfs meer nog dan toen, wijl volgens de courantenberichten het revolutiespook ons immer naderbij komt.” Bovenstaande tekst komt uit een nieuw verzoek om subsidie. Ze schuwden de grote woorden niet in Boekel.
Ze hadden weliswaar het vorige jaar dankzij diverse bijdragen een batig saldo van meer dan 100 gulden, maar een tekort dreigde, te meer daar het Ministerie van Oorlog voor schietwedstrijden geen subsidie in de vorm van kogels meer gaf. Een gemeentelijke subsidie was dringend noodzakelijk voor de instandhouding.
Ter geruststelling: de subsidie ter grootte van 250 gulden kwam er nog één keer. In het dossier zit een, tot op de halve cent nauwkeurige verantwoording van uitgaven en inkomsten. Tot de voornaamste inkomsten hoorden de gemeentelijke subsidie en het koppengeld. Dit laatste was een bedrag per lid van rijkswege toegekend. De voornaamste uitgaven waren prijzen bij de wedstrijden en inschrijfgelden en verteringen bij vergaderingen en schietoefeningen, “… waarbij aan de deelnemende schutters eene tractatie wordt gedaan”. De grootste uitgavenpost was een vergoeding aan de commandant voor het geven van schietoefeningen. Dit was doorgaans een beroepsofficier van de infanterie die hiermee een leuke bijverdienste had.
Adem inhouden
Afgezien van wapenonderhoud en verzorging, was het schieten zelf snel geleerd. Wat er vooral voor nodig was, waren een vaste hand en een scherp oog. Het kwam neer op het geweer stevig maar niet krampachtig aandrukken, richten, adem inhouden en afdrukken. Uitademen tijdens het afdrukken, een natuurlijke reflex, was de grootste zonde. Bij het uitademen bewoog het bovenlichaam en daarmee het wapen. Dat kregen ze er bij sommigen maar moeilijk uit en bij anderen nooit.
Vernieuwing schietbaan
Tussen de bedrijven door moest ook de schietbaan vernieuwd worden en een hinderwetvergunning aangevraagd worden. De baan was kennelijk sinds het verdwijnen van ‘Je Main-tiendrai’ verwaarloosd, want Althuizen deed er niet veel meer aan werd hem verweten. De burgerwacht huurde de baan van Saai en van de gemeente. Ik ben nergens tegengekomen dat er ooit ook maar een cent huur voor betaald is. Bij de aanvraag was nog iets ongerijmds. Kadastraal werd H1530 vermeld. Dat zou betekenen dat de oorspronkelijke baan naar het zuiden verplaatst was (of een baan erbij gekomen was). Niet onmogelijk maar erg onwaarschijnlijk. Ze stelden vaker meerdere schietschijven naast elkaar op om het tempo er in te houden. Veeleer vermoed ik dat er bij de aanvraag slordig te werk was gegaan. De percelen H1529 en H1530 (voorheen H605 en H604) waren intussen beide van Althuizen. Als lengte werd 90 meter aangegeven tegenover 100 meter bij de oorspronkelijke aanvraag. Zie fig. 4. Er werd sowieso op diverse afstanden geschoten.
De nieuwe baan was luxer; er was een afdak boven de schietkuil waar de aanwijzer zat. En een ricochetwal tegen afketsende kogels. De schietrichting werd zuidwest, bij de oude baan was het bijna pal west. De vergunning was verder een wassen neus. Niemand tekende bezwaar aan.
De ‘Vereniging De Boekelsche Burgerwacht’ was effectief geen lang leven beschoren. Ze vergaderden en schoten. Ongetwijfeld tot groot verdriet van Althuizen hielden ze veel van hun bijeenkomsten in het in 1909 gebouwde Patronaatsgebouw. Vast ook gezellig maar getapt werd er niet. Veelzeggend was het verslag van een algemene bijeenkomst. Ze konden toen niet in het Patronaatsgebouw terecht en moesten naar een niet nader genoemd café uitwijken. De opkomst overtrof toen alle verwachtingen. De schietwedstrijden hielden ook niet echt over. Hoogtepunt was toen Saai in zijn functie als veldwachter een dronken lid, timmerman Van Berlo, die tijdens een wedstrijd over de baan liep, verwijderde.
Er is over dit voorval nog heel wat vergaderd alvorens Van Berlo geroyeerd werd. Ze hadden eigenlijk al een tekort aan schietende leden, en nu dus nog een minder.
Na een laatste grote regionale wedstrijd was het in feite gedaan. Het Ministerie van Oorlog draaide na een wetswijziging de subsidiekraan in 1923 helemaal dicht, mede om de wildgroei aan weerbaarheidsclubs in te dammen, dan wel te kanaliseren. De vereniging werd ‘rustend’. Ze is pas in augustus 1940 formeel opgeheven.
De leden bleven nog actief als brandbestrijders, ook een, zij het onderbelichte, taak van de burgerwacht. Zij vormden na een reorganisatie de kern van de vrijwillige brandweer, die als een aparte vereniging verder ging.
Bijzondere Vrijwillige Landstorm
In het volgende decennium traden veel van de actieve (schietende) leden toe tot de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, een burgerverlengstuk van het staande leger.
De vergoedingen die daar gegeven werden voor oefeningen waren genereuzer dan bij de burgerwachten, een van de redenen voor de leegloop aldaar. Uiteraard gebruikte ook de Landstorm de schietbaan voor haar oefeningen.
Vanwege de officiële erkenning als schietbaan werd er ook druk gebruik van gemaakt door Landstormafdelingen uit omliggende dorpen. In de meeste plaatsen was er geen baan die aan de eisen voldeed.
Tijdens de mobilisatie van 1939 werd er door ingekwartierde militairen ook nog geoefend. In 1940 was het uiteraard gedaan met schietoefningen van burgers en de Landstorm. Die werd door de Duitse bezetter in 1940 opgeheven. De naam van de Landstorm keerde nog wel terug in 1943, toen een door de nazi’s opgerichte landwacht werd omgedoopt in Landstorm en onder de SS kwam te vallen, maar dat had verder niets met de vroegere organisatie van doen. De schietbaan hield simpelweg op te bestaan.
Veel meer dan een kuil, een betonplaat, wat wallen met zand en enkele houten stellages was het sowieso niet. Johan Althuizen maakte dit niet meer mee.
Hij stierf in 1939 op 75-jarige leeftijd op weg naar een brand aan een hartaanval.
De erven Althuizen bouwden op de vrijgekomen grond een huis, zie fig. 7. Het tegenwoordige adres is Bergstraat 30. Daarlangs heeft vermoedelijk het begin van de eerste schietbaan gelegen. Het begin van de latere schietbaan was ter hoogte van de achtertuin van Bergstraat 30. Tegenwoordig is er daar niets meer dat er nog aan herinnert.
Bronnen:
Bart en Martin van de Ven (2002); Godde Mee? – Wandeling door Boekels centrum.
Bart en Martin van de Ven (2003); Boekel in oude kranten – 2, 1901 t/m 1920.
Bart en Martin van de Ven (2007); Boekel in oude kranten – 3, 1921 t/m 1940.
BHIC; www.bhic.nl; gemeentearchief Boekel.
Kadaster; archief.
(Foto)archief Heemkunde-kring Sint Achten op Boeckel; Tijn Meulemeesters, Joop van Lankvelt.
Gepubliceerd in De Wanmeule – nr. 57 – december 2019