Ons dorp

  

Lied: Ons Dorp
Gezongen door Bart van de Ven

Thuis heb ik nog een ansichtkaart waarop een kerk en kar met paard, bakkerij W. van de Ven.
Een koets en een juffrouw op de fiets, het zegt je hoog waarschijnlijk niets, maar het is waar ik geboren ben.
Dit dorp, ik weet nog hoe het was, ik zat bij Schiks nog in de klas, den Tieleman zijn bus zag ik nog rijden.
Het raadhuis met een trap ervoor, ’n zandweg tussen koren door met vee de boerderijen.
En langs het tuinpad van Van Maren zag ik de hoge bomen staan.
Ik was een kind en wist niet beter dan dat het nooit voorbij zou gaan.

Wat leefde we eenvoudig toen in simpele huizen tussen groen met boterbloemen en een heg. Ook was er toen nog geen verkeer, de kerk die gaf een echte sfeer, maar dat is allemaal weg.
En ziet hoe goed het leven was, bij de zusters in de kleuterklas, we schreven daar met griffels op de leien.
We zochten mulders in de heg, maar de heggen die zijn weg, het is allemaal beton en keien.
En langs de hofpad van de Tieskes zag ik de handboogdoelen staan.
Ik was een kind en wist niet beter dan dat het nooit voorbij zou gaan.

De jeugd komt nu bij elkaar in spijkerbroek, gekleurde haar en luistert naar wat popmuziek.
Ik weet wel het is hun goeie recht, de nieuwe tijd net wat u zegt, maar het maakt me wat melancholiek.
Ik heb de Krep smid nog gekend, ik kocht zoethout voor een cent bij de Jamin en bij de Pietjes. Ik zag een kar met een hond ervoor, knikkerde in karrespoor, maakte vliegers van pakpapier en rietje.
Toen ik langs de smederij van Karskes de standerdmolen nog zag staan.
Ik was een kind, hoe kon ik weten dat het ooit voorbij zou gaan.