Het persoonsbewijs.

  

Door Kees van Ginneke.
Veel ouderen zullen zich nog wel het Persoonsbewijs herinneren, en dit mogelijk ook nog wel in het bezit hebben.
De invoering van het Persoonsbewijs (PB) was een van de Duitse maatregelen waar iedere Nederlander, die ouder was dan 14 jaar, mee te maken kreeg.
Eind 1940 werd het persoonsbewijs door de bezetter verplicht gesteld. In veel andere landen was de identiteitskaart een normaal verschijnsel. De regering “de Geer” heeft in maart 1940 nog overwogen een identiteitsbewijs in te voeren, maar dat was politiek niet haalbaar op dat moment.
Dit persoonsbewijs, voorzien van een handtekening, pasfoto en een vingerafdruk, moest iedereen bij zich hebben en desgevraagd bij controle kunnen tonen.

Persoonsbewijs, voor- en achterzijde.

Het Persoonsbewijs was voor de bezetter een belangrijk hulpmiddel om onder meer de illegaliteit aan te pakken. Aanvraagformulieren om in het bezit te komen van een Persoonsbewijs werden bewaard in de gemeentelijke bevolkingsregisters, terwijl in Den Haag een centrale archiefbewaarplaats was.
Bij controle van een Persoonsbewijs en twijfel aan de echtheid daarvan, kon op eenvoudige wijze een vervalsing aangetoond worden, onder andere door raadpleging van bovengenoemde registers.
Personen van “Joodschen bloede “, kregen in de zomer van 1941 op twee plaatsen een grote letter “J” in het persoonsbewijs gestempeld.

Vanaf 15 jaar.
Op 2 november 1940 werd de invoering van het persoonsbewijs officieel bekend gemaakt in de pers op de volgende wijze: de secretaris-generaal van Binnenlandsche Zaken heeft een besluit uitgevaardigd, waarbij onder den naam Persoonsbewijs, een algemeen identiteitsbewijs, tevens opneming in het Bevolkingsregister- wordt ingevoerd.

Ieder, die in het Bevolkingsregister staat ingeschreven of behoort te zijn ingeschreven, en die den leeftijd van 15 jaar heeft overschreden, is verplicht zulk een Persoonsbewijs in bezit te hebben en ten allen tijde bij zich te dragen. Het heeft een geldigheidsduur van vijf jaren en bij de uitreiking wordt 1 gulden aan leges geheven. In geval van minder of onvermogen kan dit bedrag tot de helft worden verminderd of kosteloze uitreiking geschieden.

Overtreding van deze voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste 100 gulden. In bijzonder zware gevallen kan een hogere straf opgelegd worden. Aldus een krantenbericht van 2 november 1940.

Het persoonsbewijs werd gedrukt bij de Landsdrukkerij in Den Haag. Men gebruikte een speciaal soort karton, alsmede een bijzondere paarse drukinkt. De kaart was in drie delen te vouwen en was voorzien van drie dezelfde watermerken met de afbeelding van de Nederlandse leeuw. De ondergrond bestond uit hele kleine lettertjes in een rasterpatroon met de woorden “bevolkingsregisters van Nederland”.

Er moesten twee vingerafdrukken van de rechter wijsvinger op het PB worden geplaatst. Een vingerafdruk kwam te staan op de achterzijde van de pasfoto, die weer was geplaatst in een uitgesneden venster. Deze vingerafdruk bleef goed zichtbaar omdat het zegel dat daaroverheen geplaatst werd, doorzichtig was.
De legeszegels werden in Haarlem gedrukt.

Het PB kreeg tevens een volgnummer dat overeen kwam met een uitreikingsstaat en het ontvangstbewijs. Verder kwam er op het PB een aanduiding van de betreffende gemeente te staan. Voor de gemeente Boekel was dat B 69.

Toen de tweede Distributiestamkaart in 1943 werd ingevoerd werden alle Persoonsbewijzen nog eens goed geverifieerd en als ze goed bevonden werden werd erboven de pasfoto een controlezegeltje geplakt.
De controlezegels werden in Oostenrijk gedrukt.

Het gevolg hiervan was dat er vanaf 1943 zeer regelmatig een overval plaats vond door Gegevens.
Op een Persoonsbewijs kunnen de navolgende gegevens worden gevonden:
Gemeentenummer en volgnummer, de achternaam en voornamen van betrokkene, de geboortedatum en plaats, eventueel de naam van de echtgenote, het beroep, de datum van afgifte, de gemeente van afgifte en de handtekening van de ambtenaar die het PB heeft afgegeven.

Verder staat vermeld het adres van betrokkene en een eventueel signalement zoals bijv. litteken op rechter wang, een tweetal vingerafdrukken waarvan een met zegel en een gemeentestempel.
Aan de andere zijde staat de handtekening van betrokkene en een pasfoto voorzien van gemeentestempel en een controle zegeltje.
Onder de letters: “Aantekening van bevoegd gezag” worden vaak aantekeningen aangetroffen die betrekking hebben op de geldsanering van kort na de bevrijding bijv. 9/2-45
Een honderd gulden en een stempel van een bank.
Bij personen van Joodse bloede werd op twee plaatsen in het PB ook nog een letter J gestempeld.

De bedenker van het Persoonsbewijs was de in 1894 in Den Haag geboren J.L.Lentz.
Toen in 1936 het Centraal Bevolkingsregister werd opgericht, werd Lentz het hoofd van de Rijksinspectie. Alle Nederlanders stonden nu geregistreerd.
Alleen was het in het dagelijks leven nog steeds onmogelijk om iemands identiteit vast te stellen.
Lentz steunde het initiatief om in Nederland een identiteitsbewijs in te voeren, echter het kabinet de Geer keurde het plan in 1940 af omdat door de invoering van het identiteitsbewijs het zou lijken of iedere Nederlander als een mogelijk crimineel werd beschouwd.
Bij de Duitsers vond hij wel aandacht voor zijn ideeën en kreeg hij de opdracht een identiteitskaart te ontwerpen.
Hij had een zo vernuftig document bedacht dat na de oorlog een topman van het verzet zei dat het eigenlijk nooit gelukt was een vervalsing te maken die aan controle door de Duitsers kon ontsnappen.
Ook reisde Lentz naar Duitsland om het identiteitsbewijs te laten testen en ook daar stond men versteld; het Persoonsbewijs was zelfs beter dan de Duitse Kennkarte.

Wanneer een PB kwijt raakte dan werd een tijdelijk bewijs afgegeven. Men kreeg echter niet zo maar een nieuw en er werd dan ook een uitgebreid onderzoek ingesteld voordat men weer een nieuw kreeg.
Met het zogenaamde “kwijtraken” probeerde men om aan een vervalst PB te komen voor iemand anders, echter men viel hierbij nogal eens door de mand.
gewapende verzetsmensen op de bevolkingsregisters en waarbij grote hoeveelheden blanco persoonsbewijzen werden buitgemaakt.

In Boekel is op 4 februari 1942 een overval geweest op het bevolkingsregister. Hierbij werd in de stookruimte van het gemeentehuis een grote hoeveelheid persoonskaarten verbrand, zodat het bevolkingsregister niet meer op orde was.
Verder werden er 268 blanco persoonsbewijzen gestolen in het nummer 003183 t/m 003450 en verder nog Rijkszegels.
Er werden door iemand van de gemeente Boekel ook valse persoonskaarten in het systeem gebracht.
Wie dat gedaan heeft is onbekend.
Het was voor de bezetter een gemakkelijk middel om controle op de bevolking uit te oefenen.
Als er iemand gezocht werd kwam men in het opsporingsregister te staan.
De Rijksrecherche stelde dit register samen. Agenten van de opsporingsdienst die meestal in burger waren controleerden op straat persoonsbewijzen van willekeurige voorbijgangers.

Ook in de gemeente Boekel is door de politie gecontroleerd op het in het bezit hebben van het persoonsbewijs, getuige een rapportage van Piet van de Leijgraaf aan de Burgemeester van de gemeente Boekel onder meer op 27 juni 1942.
Tot op de dag van vandaag is de identificatieplicht nogal omstreden en roept het nog steeds herinneringen op aan de tijd van de Nazi-bezetting, echter het is niet zo dat de Duitsers zijn begonnen met het registreren van de bevolking, want reeds uit 1936 stamt het Besluit Bevolkingsboekhouding en werd iedere gemeente verplicht op een soort stamkaart de basisinformatie te schrijven.

Klik hier voor de printversie.